zaterdag 21 mei 2011

Stanza 5 (V)

Op blz. 52 in de Geheime Leer deel I geeft H.P.B. Blavatsky aan:
In Stanza V wordt het proces van de wereldvorming beschreven; eerst verspreide kosmische stof, dan de vurige 'wervelwind', het eerste stadium in de vorming van een nevelvlek. Die nevelvlek verdicht zich en vormt, na verscheidene transformaties te hebben ondegaan, een zonne-Heelal, een planeetketen of één enkele planeet, al naar het geval is.

-----------------------------------------------

“Het innerlijke ontwerp begint een uiterlijke vorm aan te nemen.”

1. “De Oorspronkelijke Zeven, de Eerste Zeven Ademingen van de Wijsheidsdraak verwekken op hun beurt uit hun Heilige Rondwarrelende Ademingen de Vurige Wervelwind.

2. Zij stellen hem tot boodschapper van hun wil. De Dzyu wordt Fohat; de gezwinde zoon der Godszonen, wier zonen de Lipika zijn, volbrengt kringzendingen. Fohat is het ros en de gedachte is de ruiter. Hij schiet als het weerlicht door de vurige wolken; doet drie, vijf en zeven schreden door de zeven opper- en de zeven nederregionen. Hij verheft zijn stem, roept de ontelbare vonken en voegt ze samen.

3. Hij is hun geleidegeest en gids. Wanneer hij begint te werken, scheidt hij de vonken van het Lagere Rijk, die van vreugde trillen, zwevend in hun stralende verblijven, en vormt daarmee de kiemen van wielen. Hij plaatst hen in de zes richtingen der ruimte, en een in het midden – het centrale wiel.

4. Fohat trekt spiraal-lijnen om het zesde aan het zevende- de kroon – te verbinden; een leger van de Zonen des Lichts staat aan elke hoek; in het middenwiel is de Lipika.
Zij zeggen: Dit is goed; de eerste Goddelijke wereld is gereed, de eerste is nu de tweede. Dan weerkaatst het “Goddelijk Arûpa”zich in de Chhâyâ Loka, het eerste gewaad van de Anupâdaka.

5. Fohat doet vijf schreden en bouwt een gevleugeld wiel aan iedere hoek van het vierkant, voor de vier heiligen en hun legerscharen.

6. De Lipika omschrijven de driehoek, de eerste een, de teerling, de tweede een, en het pentagram binnen het ei. Het is de ring “Verder niet” genaamd voor hen, die dalen en stijgen, zomede voor hen, die tijdens de Kalpa zich spoeden naar de grote dag “Wees met ons”. Dus werden de Rûpa en de Arûpa gevormd; van één licht zeven lichten; van iedere der zeven zevenmaal zeven lichten. De wielen aanzien de ring.
------

H.P.B. begint met te zeggen dat “dit misschien de moeilijkst te verklaren van alle Stanza’s is”.Aan de andere kant, daar zij ons steeds dichter tot de
manifestatie brengt, zoals wij die kenen op ons gebied, “zegt”, zij ons veel.

Zij vertelt ons, dat deze Zonen van het Licht, de “Zonen van het Denkvermogen”, de wortels zelve van de geestelijke mens zijn en dat, “om een ten volle bewust, goddelijk wezen te worden, de oorspronkelijke, geestelijke intelligenties het menselijke stadium moeten doorlopen”, waarmee zij niet alleen de mensheid van onze aarde bedoelt, maar ook de “stervelingen” aan alle andere werelden. Dit is belangrijk, omdat sommigen ten onrechte leren, dat het mogelijk is het menselijke stadium helemaal over te slaan.

Dit menselijk stadium wordt gevormd door diegenen die het passende evenwicht hebben bereikt tussen geest en substantie, zoals wij nu, aangezien het midden van het vierde wortelras op de vierde ronde werd gepasseerd. Zij legt er ook de nadruk op dat “ieder atoom in het universum de mogelijkheid van zelfbewustzijn in zich heeft.”

“De vurige wervelwind” is natuurlijk Fohat, en zij geeft ons vele definities en beschrijvingen van de rol van Fohat, zijnde “de belangrijkste figuur in de esoterische kosmogonie” en zij legt er de nadruk op dat deze “tot in de kleinste bijzonderheden moet worden bestudeerd.”

“Dzyu” is ‘de uiting van de collectieve wijsheid van de Dhyâni-Buddhas.’(Hemelse Buddhas).

“Fohat” is in het ongemanifesteerde universum iets anders dan in de wereld van de verschijnselen en de kosmische wereld. In de laatst genoemde is het de occulte, Electro- vitale kracht die onder de invloed van de wil van de scheppende Logos alle vormen verenigt en te samenbrengt, hun daarbij de eerste impuls gevend die mettertijd wet wordt. Het is een abstract, filosofische idee, totdat Vader-Moeder geboren worden.

Wanneer de goddelijke Zoon tevoorschijn komt. Wordt Fohat de voortstuwende kracht, een werkzame energie, die er de oorzaak van is, dat het Ene Twee wordt en Drie op het kosmische gebied van manifestatie. Het is de verpersoonlijkte electro-vitale energie, de samenbundelende eenheid van alle kosmische energieën op de ongeziene en op de geopenbaarde gebieden. Op het aardse gebied wordt zij gevoeld als de magnetische en actieve kracht die wordt voortgebracht door de sterke wens van de magnetiseur. Op het kosmische gebied is zij de bouwende kracht die de vorming van de dingen ten uitvoer brengt. Het is Zonne-energie. In zijn hoedanigheid van Goddelijke Liefde (Eros) is het de elektrische kracht van verwantschap en sympathie en wordt het allegorisch voorgesteld als het trachten, de zuivere Geest, de Straal, in verbinding te brengen met de Ziel, in de mens de Monade vormend.

“De vonken van het Lagere Rijk”- de minerale atomen.

“Wielen” zijn krachtcentra, waaromheen zich kosmische substantie ontwikkelt tot bollen en sferen, en op ons gebied, voor iedere van ons, tot onze sfeer van ervaring, d.w.z. onze aardlevens.

Het ‘leger’ aan elke hoek is de Engelenschaar (Dhyân-Chohans).

“Het eerste is de tweede”, omdat de eerste in werkelijkheid niet de eerste kan worden gerekend, hij is in de eerste plaats in het rijk van de oorzakelijke dingen. Bijv., van de zeven beginselen van de mens is Atma niet in werkelijkheid het eerste, omdat het een universeel beginsel is. Buddhi is ons eerste individuele beginsel.

“Vuur”. De meest volmaakte en onvervalste weerkaatsing, in de hemel en op aarde, van de ENE VLAM. Het is leven en dood, de oorsprong en het einde van elk geopenbaard schepsel, goddelijke substantie.

“Stappen”, die Fohat doet, zijn voor de opbouw van de kosmische en menselijke beginselen en op dit punt begint het denkvermogen naar buiten te functioneren.


“Ring-niet-verder”
Is noch een plaats, noch meetbaar als afstand, hij bestaat in de absolute oneindigheid. G. de P. legde in zijn “ Occult Glossarium” uit: “Een mens kan zich naar binnen keren, stap voor stap naar binnen gaan, hoger klimmend naarmate zijn geestelijke kracht en vermogen groter en subtieler worden, totdat hij buiten het bereik van zijn normale vermogens komt en de “Ring-niet-verder”overschrijdt.
Waar en wat is deze ring? In iedere tijdkring van ‘s mensen bewustzijn is hij de uiterste grens die zijn geest kan bereiken. Daar houdt hij stil en kijkt in de oneindigheid in het ongeopenbaarde van waaruit hij kwam. Het ongeopenbaarde is in ons, het is het innerlijkste van het innerlijkste van onze ziel, onze geest, ons essentieel wezen. Wij kunnen het in feite nooit bereiken.”


“Dag-zij-met-ons”
. ‘Beter’, zegt H.P.B., “Dag-kom-tot-ons”. Het verwijst naar de lange rustperiode, Paranirvâna genaamd, in andere woorden onze terugkeer tot onze Goddelijke Bron, voor een andere periode van manifestatie.

Sri Krishna Prem zegt van vers 2, wanneer Fohat met zijn werkzaamheden begint: “Nu richt het denkvermogen van het universum zich naar buiten. De ogenblikken in de eeuwigheid worden gescheiden in verleden, heden en toekomst. De ogenblikken van de innerlijke eenheid vallen uiteen, synthese en analyse, aantrekking en afstoting, goed en kwaad, vorm en kracht.”

En van vers 4: “Het bewustzijn zelf brengt het universum voort, en, het voorgebrachte hebbende, treedt het er zelf binnen en bezielt het. Uit eigen wil beweegt het bewustzijn zich naar het avontuur van de nederdaling en niet als gevolg van een of ander uiterlijk decreet.”
--------------------------------------------------------------------

Stanza 6

Stanza VI (6)

In zekere zin, en gezien vanuit het menselijk standpunt, zou dit voor ons de tot dusver belangrijkste Stanza kunnen zijn. H.P.B. zegt: ‘de volgende fasen in de vorming van de ‘wereld’ zijn aangegeven in Stanza VI, die de ontwikkeling van een dergelijke wereld voortzet tot aan de vierde grote periode, overeenkomend met de periode waarin wij nu leven.”

Het wordt nu ook duidelijker wat wordt bedoeld met de lering dat de mens niet alleen thuis is in het universum, maar dat hij een integrerend deel van dat universum is, zoals G. de P. er voortdurend de nadruk oplegde. Op deze manier hebben al de kosmische beginselen hun weerspiegeling, hun benedeneind als het ware, in de mens; Mahat aan het boveneinde van het goddelijk Denkvermogen en Manas in de mens.

Hier volgen de eerste 4 slokas.

1. “Door de kracht van de Moeder van Erbarming en Kennis – Kwan-Yin – het “drievoud” van Kwan-Shai-Yin, in Kwan-Yin-Tien gezeteld, doet Fohat, de Adem van hun Nakroost, de Zoonm der Zonen, na uit het grondeloos diep de schijnvorm van Sien-Tchang en de Zeven Elementen te hebben opgeroepen:

2. Doet Hij, de Snelle en Stralende, de Zeven Laya-Centra ontstaan, waarvan tot de grote dag “Wees-met-Ons” geen de meerdere zal zijn; en hij grondvest het Heelal op deze Eeuwige Fundamenten, Tsien-Tchan met de Oerkiemen omringende.


3. Van de Zeven – eerst één geopenbaard, zes verborgen, twee geopenbaard, vijf verborgen; drie geopenbaard, vier verborgen; vier verwekt, drie onzienlijk; vier en een Tsan onthuld, twee en een half verborgen; zes nog te openbaren, een ter zijde gelegd. Ten slotte, zeven kleinere wielen wentelend, waarvan het ene aan het andere het aanzijn schenkt.

4. Hij bouwt hun naar de gelijkenis van oudere wielen, hen op de Onvergankelijke Centra stellende. Hoe bouwt hen Fohat? Hij verzamelt het vuur-stof. Hij maakt ballen van vuur, hij schiet er door en er omheen, hun leven instortende. Dan stelt hij hen in beweging, sommige langs deze, andere langs gene weg. Zij zijn koud, hij maakt hen heet. Zij zijn droog, hij maakt hen vochtig. Zij schijnen, hij bewaait en bekoelt hen. Aldus werkt Fohat van de ene schemer tot de andere, Zeven Eeuwigheden lang.”


Op dit punt maakt H.P.B. een onderbreking met de mededeling: “Met deze verzen, de vierde Sloka van Stanza VI, eindigt dit gedeelte van de Stanza’s dat betrekking heeft op de universele kosmogonie na de laatste Mahapralaya of universele oplossing, die, wanneer zij komt, elk onderscheiden ding, zowel goden als atomen, uit de ruimte veegt als even zovele verdorde bladeren. Vanaf dit vers hebben de Stanza’s alleen te maken met ons zonnestelsel in het algemeen, met de planeetketens die er toe behoren en in het bijzonder met de geschiedenis van onze globe (de vierde van de keten). Wat alle volgende Stanza’s en verzen in dit boek betreft verwijs ik enkel naar de ontwikkeling van en op onze aarde…”.

Dit is een waarschuwing, waarop H.P.B. verschillende keren later nadruk wenst te leggen. De ervaring leert, hoe vaak de ernstige student een geleerde vraag stelt. Als hij het antwoord ontvangt gaat hij, in plaats van er over na te denken en het op te nemen in hetgeen hij reeds weet, in de kosmogonie in het algemeen, onmiddellijk over op een andere vraag, die verder gaat, zelfs voorbij datgene wat de Dhyân Chohans is onderwezen, met het gevolg, dat wat op ons en op ons gebied betrekking heeft, niet wordt begrepen, waardoor de betekenis van wat ons NU geleerd wordt, wordt verkleind of verloren gaat.

( Voordat H.P.B. verder gaat met de laatste verzen van Stanza VI schrijft zij ruim 40 bladzijden met verklarende noten).

5. “In de vierde wordt de zonen gezegd hun beeltenis te scheppen. Een derde weigert – twee derde gehoorzamen. Het doemvonnis valt, zij zullen worden geboren in het vierde, lijden en doen lijden, dit is de eerste krijg.

6. De oudere wielen wentelen naar beneden en naar boven…Het moeder zaad vulde het geheel. Er werden oorlogen tussen de Scheppers en de Verdelgers gevoerd en oorlogen om ruimte, en het zaad verscheen en herverscheen zonder ophouden.

7. Maak uw berekeningen, Lanoe, zo gij de juiste leeftijd van uw klein wiel verlangt te kennen. Zijn vierde spaak is onze moeder. Verwerf de vierde “vrucht” van het vierde pad der kennis dat naar Nirvâna leidt, en gij zult verstaan, want gij zult zien…”.

-------------------------------------------

dinsdag 18 januari 2011

Stanza VII (Geheime Leer -deel I)

Stanza VII
“De Ouders van de Mensheid op Aarde”.





1. Aanschouw de aanvang van bewust, vormloos leven. Eerst het Goddelijke (voertuig), het Ene van de Moeder-Geest (Âtma); dan het Geestelijke – ( Âtma-Buddhi, de Geest-Ziel, dit heeft op de Kosmische beginselen betrekking) ; (andermaal) de Drie van de Een; de Vier van de Een; en de vijf, uit welke de Drie, de Vijf en de Zeven – Deze zijn het drievoud en het viervoud nederwaarts; de “Geest-Geboren” Zonen van de eerste Heer (Avalokiteśvara). De Blinkende Zeven (de “Bouwers” ), (de Zeven Scheppende Rishi’s, die thans met het sterrenbeeld van de Grote Beer in verband worden gebracht. De Stralende Zeven - de Zeven oorspronkelijke Stralen. De Zeven voornaamste groepen van Dhyâni-Chohans). Zij zijn U, Mij, Hem, O Lanoe, Zij die over U en Uw moeder, Bhûmi (de Aarde) waken”.

2. De ene straal vermenigvuldigt de kleinere stralen. Het leven is er vóór de vorm en het overleeft het laatste vorm-atoom. Door de talloze stralen loopt de levensstraal, de ene, gelijk een snoer door vele parels.

3. De Ene, twee geworden, doet het drievoud ontstaan, en de drie zijn één; en het is onze draad, o Lanoe, het hart der mens-plant, Saptaparna genaamd.

4. Het is de wortel, die nimmer sterft, de drietongige vlam van de vier pitten. … De pitten zijn de vonken, die teren op de drietongige vlam (hun opper-triade) , aan de zeven – hun vlam – ontschoten; de stralen en vonken van één maan, in de vloeiende wateren van al de rivieren der aarde weerspiegeld.

5. De vonk hangt aan de vlam, door de fijnste draad van Fohat verbonden. Zij reist door de Zeven Werelden van Mâyâ. Zij toeft in het eerste (Rijk) en is een metaal en een steen; zij vaart in het tweede, en zie – plant; de plant warrelt door zeven veranderingen en wordt een heilig dier ( de eerste schaduw van de stoffelijke mens).

Uit de verenigde eigenschappen van deze wordt Manu ( de mens), de denker, gevormd.

Wie vormt hem? De zeven levens, en het ene Leven.
Wie voltooit hem? De vijfvoudige Lha. En wie volmaakt het laatste lichaam? Vis, zonde en soma (de maan).

6. Van de eerstgeborene af (de primitieve of eerste mens) wordt de draad tussen de Stille Wachter en diens schaduw met iedere verandering (reïncarnatie) meer krachtig en stralend. Het zonlicht van de morgen is in middagpracht veranderd…

7. Dit is uw huidige wiel, sprak de Vlam tot de Vonk. Gij zijt mijzelf, mijn afbeeldsel en mijn schaduw. Ik heb mij met u omkleed, en gij zijt mijn vâhan (voertuig) tot de dag “wees met ons”, waarop gij andermaal mijzelf en anderen, uzelf en mij zult worden. Dan dalen de bouwers, in hun eerste omkleedselen gehuld, op de stralende aarde neder en regeren de mensen – die zijzelven zijn. “


----------


Deze slotzin bevat één van de diepzinnigste en wonderbaarlijkste theosofische leringen en één waarop H.P.B. steeds weer de nadruk legt, zoals is te zien uit de voorafgaande Stanza’s.

Sri Krishna Prem: (blz. 390) “Het eerst vers van deze zevende en laatste van de Stanza’s die handelen over de Kosmogonie is een recapitulatie van het gehele proces tot op dit punt. Het doel ervan is, ons te herinneren aan alles wat voorafgegaan is en er de nadruk op te leggen dat het leven, dat zo duidelijk aanwezig is in ons lichaam, doch dat aan de minerale substantie van onze aarde schijnt te ontbreken, in werkelijkheid eigen is aan ieder gebied van het heelal en aan ieder atoom dat bestaat. Van boven tot beneden is het heelal een levend wezen.”

4. H.P.B. Geheime Leer blz. 274 P.L. ; blz. 181 Fr.:
“De ‘drietongige vlam die geen dood kent’ is de onsterfelijke Triade Âtma-Buddhi-Manas. De ‘vier pitten’ die uitgaan en gedoofd worden zijn de vier lagere beginselen, het lichaam daaronder begrepen. “

5. H.P.B. Geheime Leer, blz.305 P.L.; blz. 201 Fr.:
(“Wie vormt hem? De zeven levens en het ene leven.”)
“De kennis van deze primaire oorzaken en het diepere wezen van ieder element, van zijn levens, hun werking, eigenschappen en veranderende toestanden – vormt de grondslag der MAGIE. Paracelsus was misschien de enige occultist in Europa, tijdens de laatste eeuwen sedert het begin der Christelijke jaartelling, die dit geheim doorgrondde. Had geen misdadige hand een eind aan zijn leven gemaakt, jaren vóór de hem door de Natuur beschikte tijd verstreken was, dan zou de fysiologische magie voor de beschaafde wereld minder geheimen hebben dan thans.”

(Het is nodig, hier te herinneren aan het onderscheid dat de theosofie maakt tussen ware magie en toverij. In ‘Isis Ontsluierd’ de tien grondstellingen van de Oosterse filosofie opsommend (niet te verwarren met de grondbeginselen van de Geheime Leer) noemt zij als nr. 5: “Geheime kennis, verkeerd toegepast, is toverij; voor heilzame doeleinden toegepast is zij ware magie of wijsheid.” Een samenvattend, zegt ze met nadruk: “Magie is geestelijke Wijsheid”).


Lhas: Dhyân Chohans, “Geesten van de hoogste sferen.”

Vis, Zonde en Soma: Hier zien wij weer de noodzaak te moeten weten welke betekenis deze woorden in de occulte wijsbegeerte hebben. H.P.B. stelt zelf de rhetrische vraag: “Doch wat heeft de maan met dit alles te maken? Wat doen in de apocalyptische taal der Stanza’s ‘Vis, Zonde en Maan’ in gezelschap der ‘Levens-microben’? “
Met de levens-microben niets, behalve dat zij de door deze gevormde tabernakels van klei gebruiken; maar met de goddelijke, volmaakte mens zeer veel, daar “Vis, Zonde en Maan tezamen de drie zinnebeelden van het onsterfelijke Wezen vormen.”

Sri Krishna Prem, blz 421:
“Vis”, stelt de onmetelijke menigten zilverachtige vormen voor, waarvan de voedingsbodem, de oceaan van het leven, het aanzijn geeft; elke vorm, een weerkaatsing van de ene maan…”
“Zonde”, de Chaldeeuwse maangod, betekent: “De Heer van Wijsheid”, de kennis of Wijsheidsaspect van het Goddelijk Denkvermogen…”
“Soma”, de vloeistof geperst uit het magische lunaire kruid van het Vedische ritueel, vertegenwoordigt de bedwelmende kracht van het goddelijk verlangen dat de “goden” dwingt tot manifestatie… Vis, zonde en soma zijn dus drie aspecten van de ene kracht, aspecten die het laatste lichaam van de mens ‘voltooien’.

“Zonder vorm is de mens een niet te identificeren vink, opgaande in de universele vuurzee. Zonder begripsvermogen is de mens een onvolmaakt dier. En zonder de levende kracht van de begeerte is de mens een interte massa.”
(Let er op dat we in de laatste zin FOHAT ontmoeten!)

6. Het volgende, voorkomende op blz. 307, P.L.: 202 Fr van de Geheime Leer, waarin een uiteenzetting wordt gegeven van vers 6 van de Stanza, is weer één van die passages die de bestudeerder van buiten zou moeten leren, omdat men slechts door voortdurend erover na te denken begint te begrijpen wat er allemaal in opgesloten ligt. Tussen twee haakjes, er is ook de betekenis van de leer van Swabhâva in opgesloten, het essentiële en voortdurende worden van het Zelf in iedere individuele entiteit.
H.P.B.: “ Deze zinsnede: De draad tussen de Stille Wachter en diens schaduw ( de mens) wordt krachtiger – bij elke reïncarnatie – is eveneens een zielkundig mysterie, dat in deel II verklaard zal worden. Voor het ogenblik kunnen wij volstaan met te zeggen dat de “Wachter” en zijn “schaduwen” – welke laatste even talrijk zijn als de reïncarnaties voor de Monade – één zijn. De Wachter of het goddelijke prototype, bevindt zich op de bovenste sport der ladder van het Zijn; zijn schaduw op de benedenste. Daarboven is de Monade van elk levend wezen…. een individuele Dhyân Chohan, verschillend van andere en voor de duur van één Manvantara een soort geestelijke individualiteit op zich zelf gedurende één speciale Manvantara. Haar Oergrond, de Geest (Âtman) is natuurlijk één met Paramâtman (de ene Al-Geest), doch het voertuig waarbinnen zij besloten ligt, het Buddhi, is een bestanddeel der essentie van de Dhyân Chohan.
Hierin ligt het mysterie van die alomtegenwoordigheid…”Mijn Vader, die in de Hemelen is, en ik – zijn één”, zegt de Christelijke Schrift; en althans in deze tekst is zij de getrouwe echo van het esoterisch leerstuk.”

8. Zij gaat voort op blz. 309 P.L.: 203 Fr.: “Want al moge de paranirvânische toestand van menselijk standpunt eindeloos zijn, in het Eeuwige moet hij eens een einde nemen. Als dit bereikt is, zal dezelfde Monade als een nog hoger wezen op een veel hoger gebied opnieuw te voorschijn treden, om haar cyclus van meer volmaakte arbeid opnieuw te beginnen. De menselijk geest kan op zijn tegenwoordige trap van ontwikkeling dit gedachtegebied niet overschrijden, ja het nauwelijks bereiken. Hier op de drempel van het onbegrijpelijke Volstrekte en Eeuwige verliest hij zijn evenwicht.”
( Het is belangrijk hier aandacht te schenken aan H.P.B.’s gebruik van de uitdrukking “het Volstrekte”. Omdat zij verwijst naar oneindigheid en eeuwigheid gebruikt zij niet de uitdrukking “het Absolute”, wat een eindige uitdrukking is. In de eerste dagen van de Society werd de uitdrukking “Absoluut” gebruikt om Parabrahman aan te geven, maar later vertelde H.P.B. haar kring van studenten – zie de Transactions of the (London) Blavatksy Lodge – dat dit niet juist was. De uitdrukking moest zijn “het Volstrekte”. )

(Let ook op het onderscheid dat zij maakt in de drie Grondstellingen tussen “het Zijn” en “het Zijnde” . Zie G. de P.’s Occult Glossarium voor een duidelijke uiteenzetting van dit onderwerp).

Geheime Leer, blz. 310 P.L.; 204 Fr.: “De volgende grote Manvantara zal er getuige van zijn, dat de mensen van onze eigen levenscyclus de onderrichters en gidsen van een mensdom worden waarvan de Monaden nu nog gevangen zijn – en dit half bewust – in de meest verstandelijk hogere dieren, terwijl hun lagere beginselen misschien de hoogste soorten der planten-wereld bezielen… Zo volgen cyclussen der zevenvoudige natuur elkaar op; de geestelijke of goddelijke; de psychische of half-goddelijke; de intellectuele, de passionele, de instinctmatige of waarnemende (cognitionele); de half-stoffelijke en de zuiver stoffelijke of fysieke natuur.
Zij doorlopen alle een kringsgewijze ontwikkelingsgang, van de een in de ander overgaande… zij zijn één in hun diepste essentie, hoewel zeven in hun aspecten. “

-----------------------------------------------------